De armoede groeit. Is werken de beste remedie tegen armoede? Voor velen gaat dat op. Maar armoede uitbannen door iedereen aan een baan te helpen is een illusie. Het bieden van ondersteuning met als doel het bevorderen van zelfsturing is onontkoombaar.
Voor het eerst in deze eeuw stijgt sinds 2011 de armoede in Nederland. Volgens de definities van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) nam het aantal huishoudens dat moet rondkomen van een inkomen onder de zogenoemde lage-inkomensgrens toe tot 8,7 procent in 2011, en naar schatting zal er in 2013 sprake zijn van een stijging tot minstens 9,4 procent. Vermoedelijk wordt dan dit jaar voor het eerst sinds 2000 de grens van 10 procent weer overschreden.
Dat de armoede groeit in tijden van economische crisis is niets nieuws. Dat weten we van de jaren dertig (25 procent ‘arme huishoudens’) en daarna de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw (ruim 10 procent). Er is dus een relatie tussen armoede en conjunctuur en meer in het bijzonder tussen armoede en werkloosheid. Maar is werkloosheid ook de belangrijkste oorzaak van armoede?
Wie worden er getroffen door armoede?
Nu de armoede weer toeneemt, is het de vraag wat daaraan te doen is. Daarvoor moeten we eerst kijken welke huishoudens armoede treft, aangezien daarover nogal wat fabeltjes de ronde doen. Zo wordt in politiek Den Haag door de één gesuggereerd dat vooral ‘de ouderen’ slachtoffer zijn, terwijl anderen even makkelijk zeggen dat diezelfde ouderen de rijkste groep van Nederland vormt. Weer anderen stellen dat het vooral gezinnen met kinderen zijn, of juist alleenstaanden. De cijfers van het SCP en het CBS laten zien dat armoede in ieder geval niet in hoofdzaak een probleem is van ouderen. Weliswaar is in absolute zin een vrij groot aantal ouderen arm, maar van de groep gepensioneerden leeft ‘slechts’ 3 procent onder de lage-inkomensgrens. Dat is een stuk minder dan de 10 procent van de gehele bevolking die arm is.
Het zijn vooral andere ‘inactieven’ die te maken hebben met armoede: mensen die van een uitkering (moeten) leven, en dan met name van een bijstands- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Niet-werken en armoede zijn tamelijk direct aan elkaar gekoppeld. Dat suggereert dat de oplossing ook voor de hand ligt: ‘werk en gij zult eten’. Dus, wanneer de ‘banenmotor’ maar meer gaat lopen, wordt het probleem van de armoede vanzelf minder groot. Voor een grote groep is dat zeker het geval. Recent onderzoek van het SCP laat zien dat uiteindelijk iets meer dan 40 procent van de armen door het vinden en behouden van werk boven de armoedegrens uitkomt. Daarnaast is er een substantiële groep die ‘in en uit armoede stroomt’. De reden hiervoor ligt deels in de tijdelijke aard van het werk en deels in de zwakke arbeidsmarktpositie van de betrokkenen. Velen behoren tot het zogenoemde flexibele segment van de arbeidsmarkt en zij wisselen – al dan niet noodgedwongen – werk af met een uitkering. Omdat het loon laag is, is de uitkering ook laag en ligt deze vaak onder de armoedegrens.
Werk is niet de automatische weg uit armoede
Werk vinden is dus niet voor iedereen de weg uit de armoede. Sommigen ontsnappen uiteindelijk aan armoede via gezinsvorming, zo laat het SCP zien. Maar bepaalde bevolkingsgroepen lukt ook dat niet of slechts tijdelijk. Alleenstaande moeders en alleenstaanden in het algemeen lopen de grootste risico’s. Ook niet-westerse allochtonen lopen meer risico op armoede.
Enerzijds heeft dat te maken – zo blijkt ook uit het SCP-rapport – met de geringe arbeidsmarktkansen die zij zichzelf toedichten, waardoor zij minder effectief en gemotiveerd werk zoeken. Hier hebben we dus met beïnvloedbaar gedrag te maken. Deze groepen zijn te ondersteunen met effectieve interventies gericht op gedragsbeïnvloeding, zodat zij effectiever werk zoeken, vinden en houden.1 Wanneer de conjunctuur aantrekt, kunnen zij daarvan profiteren omdat zij dan beter voorbereid zijn op de dan stijgende vraag naar arbeid.
Anderzijds hebben deze risicogroepen te maken met externe omstandigheden, zoals discriminatie op de arbeidsmarkt (denk aan niet-westerse allochtonen en oudere alleenstaanden), en met het ontbreken van faciliteiten zoals kinderopvang. Deze factoren zijn te beïnvloeden met beleid gericht op werkgevers of op de ondersteunings-infrastructuur die het mensen mogelijk maakt te werken. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld gestimuleerd worden mensen met een beperking of met onvoldoende kwalificaties in dienst te nemen (door administratieve beslommeringen weg te nemen, loonkosten van werknemers in de laagste loonschalen te verlagen, maar ook door veel strenger op te treden tegen discriminatie van werknemers). Bij het voorzien in een ondersteunings-infrastructuur kan het gaan om betaalbare kinderopvang en goed openbaar vervoer naar bedrijventerreinen, maar ook om het betalen van jobcoaches.
Inkomensbeleid blijft nodig
Armoede oplossen gaat niet vanzelf. Het vergt inzet op veel terreinen en van alle betrokkenen. En het biedt niet voor iedereen soelaas. Voor wie deze ‘kracht’ niet (meer) of onvoldoende kan opbrengen, moet worden voorzien in een werkaanbod en in ondersteuning om daar te komen. Die ondersteuning moet gericht zijn op het bevorderen van zelfsturing. De werkplekken waar betrokkenen terechtkomen, moeten zo veel mogelijk in een reguliere werkomgeving zijn, maar zonder de veiligheid van een permanent bestaan op die plek zoals dat bij de ‘Melkert-banen’ het geval was. Ervaringen in New York laten zien dat het periodiek (na een maand of drie) switchen tussen zulke werkplekken juist de mobiliteit en het geloof in de eigen kracht van de betrokkenen bevordert. Zo’n aanpak heeft als voordeel dat mensen ook een reëler beeld krijgen van hoe de arbeidsmarkt functioneert, zeker in de segmenten waarop zij zijn aangewezen. Door te werken ontstaat perspectief, wellicht op termijn ook op een betere beloning.
Of armoede hiermee volledig wordt uitgebannen? Dat is een illusie. Het zal nodig blijven om met inkomensbeleid (toeslagen, inkomensafhankelijke eigen bijdragen) de onvolkomenheden van een vrijemarkteconomie te compenseren en te repareren. Het grote voordeel van een activerende aanpak is wel dat armoedebeleid – in ieder geval voor de mensen die nog kunnen werken – gericht is op een belangrijke oplossing – een eigen inkomen verwerven – en niet op symptoombestrijding.
Roeland van Geuns is lector armoede en participatie aan de Hogeschool van Amsterdam, Kenniscentrum Maatschappij en Recht. Dit artikel is licht ingekort en verscheen deze week in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
Foto: Bas Bogers
2 reacties
Werkloosheid is heel goed oplosbaar, maar niemand die het wil: als we allemaal 10 % minder werken, hebben we geen 10% werklozen. Maar als zelfs de leden van onze regering zich op de borst kloppen dat zij en hun partner allebei een drukke baan hebben en de kinderen er ook nog even bij doen, dan weet je dat voor 650.000 Nederlanders het einde van het leed nog niet in zicht is.
Waarom niet pleiten voor een onvoorwaardelijk basisinkomen #OBI? Zodat men makkelijker zelfsturing kan toepassen. Her en der wat uren werken, tegen betaling of als vrijwilliger en zo op die manier omzeilen dat men fulltime werk moet vinden om uit armoedesituatie te komen?